DE STEEN IN HET WEB

 

Tijdens het verstrekken van de bups informatie is mijn verlangen naar contact met de Steen sterker en sterker in mij gaan zingen: ik wil de Steen aanraken tijdens het drummen en geef aan dit verlangen toe door met mijn blote linkervoet op haar te gaan staan. Ze past verrukkelijk in de holte van mijn voet. Dan maak ik tijdens het drummen de volgende reis:

 

Eerst zie ik een spin en dan ervaar ik haar te zijn. Ik hang in een web vol dauwdruppeltjes en ben een vrij grote spin, een kruisspin.

Dan hoor ik een stem: "Er is iets beters voor je als je durft los te laten... Laat los."

Ik ervaar het als een opdracht om minder te werken en meer met spiritualiteit bezig te zijn. Hoe krijg ik dat beter voor elkaar?

Ergens komt het idee 'goed gronden... Thea' vandaan, en daarom maak ik, als Thea, heel bewust, met mijn voet, contact met de Steen.

Dan 'zie' ik het zilveren web plotseling van voren en dan hangt de Steen opeens, als een grote dauwdruppel, in het web. Mijn web!

Door dit gebeuren dringt het volgende besef naar de voorgrond: elk individueel gevoel is belangrijker dan welke materie dan ook! En dan: het is mijn taak anderen te vertellen over de lessen van het leven, en de cruciale rol van gevoelens daarbij, daarnaast dien ik te vertellen over het feit van de eeuwigheid.

 

Tegen het eind van de drumtijd ervaar ik mezelf weer als Thea. Onder mijn linkervoet is de Steen lekker warm. dan richt ik me, nog steeds met gesloten ogen, bewust naar haar... tenslotte dien ik te gronden, en vraag: 'Steen wat kun je mij leren, of vertellen?'

De Steen antwoordt 'Onbaatzuchtig geven'.

 

In de kringen wisselen we onze ervaringen uit. Sommige studenten zijn enthousiast, andere teleurgesteld in wat ze hebben meegemaakt. Omdat tijdens het reizen de boodschappen normaliter symbolisch - in beeldvorm - aangereikt worden, licht ik waar ik kan de symboliek van de ervaringen toe.

Ondertussen ben ik diep geraakt, want wat is er allemaal wel niet gebeurd!? Ik had openlijk contact met de Steen! We communiceerden met elkaar, als van mens tot mens, en de Steen gaat mij leren 'onbaatzuchtig te geven'... wat een vreemd idee! Kan dat wel? Geven levert toch meestal plezier op!? En als het geen plezier oplevert, nou... dan hoeft het geven nog niet onbaatzuchtig geweest te zijn, integendeel het kan dan juist heel baatzuchtig geweest zijn. Ik besluit dat het goed is om af te wachten.

Op zich ben ik blij met de taak om te vertellen over de lessen van het leven en de cruciale rol van gevoelens daarbij. Eigenlijk is dit een soort levensopdracht. Het duidelijk afgebakende levensdoel bezorgt me kracht: 'Hmm, eigenlijk ben ik in mijn keuzevak 'Assertiviteit en Feedback' hiermee al bezig.'

Ik vraag me af waardoor mijn inzichten tijdens de reis gevoed zijn. Ze zijn logisch van de beelden af te leiden; de Steen hing als een dauwdruppel in mìjn zilveren web... het web dat ik-Spin geweven had. Een web symboliseert het verhaal van het leven van de mensen en dauwdruppels staan voor gevoelens. Omdat de Steen zich identificeerde met een dauwdruppel verbeeldde zij dat gevoelens van cruciaal belang zijn in het door mensen geleefde leven op Aarde. De vorm van het lichaam van de spin heeft beslist ook bijgedragen aan mijn inzichten: lijf en kopje vormen een acht. de acht is het getal van de eeuwigheid en doordat in mijn beelden het begrip acht aldus naar voren kwam, drong zeker tot mij door dat ik degene ben die over het feit van de eeuwigheid dient te schrijven: 'Ja, het is beslist de bedoeling! Ik was / ik ben ik-Spin... ik dien de schrijver te zijn. De kwintessens van Spin is dat ze het verhaal van de zin van het leven weeft. Kan ik dat? Hmm... en zouden andere mensen eveneens met de Steen kunnen spreken?'

 

 

HET EXPERIMENT

 

Later op de avond neem ik een belangrijk besluit: ik ga onderzoeken of andere personen eveneens tijdens een reis contact kunnen maken met de Steen. Ik weet er de geschikte gelegenheid al voor! Op de eerste en derde dinsdag van de maand drum ik in de Nebo op vrij-toegankelijke meditatieavonden en daar zijn ondertussen ervaren reizigers bij. Deze personen ga ik vragen te reizen met de Steen.

Hmm, hun reiservaringen dienen ze dan geheim te houden voor anderen... behalve voor mij. Het zou geweldig zijn als zij in hun reizen, net als ik, daadwerkelijk contact zouden hebben met de Steen.

Stilletjes wens ik dat er een gelijke noemer zit in hun reiservaringen met de Steen. Het zou mooi zijn als het mijn eigen 'onbaatzuchtig geven' was. Stiekem hanteer ik dit als hypothese in het experiment. Natuurlijk kan ik niet open zijn over deze inhoud!

Beide ideeën, zowel het anderen laten reizen met de Steen als het bestaan van een gelijke noemer in reiservaringen, zijn geïnspireerd door het boek 'Wo die Geister auf den Winden reiten' van Felicitas Goodman. Natuurlijk was het Roger die mij dat boek leende.

Deze door mij bewonderde antropologe heeft in Amerika meer dan dertig jaar onderzoek gedaan. Ze onderzocht eerst glossolalie, het spreken in tongen, en later de effecten van lichaamshoudingen op reiservaringen. Haar onderzoek leert dat als een reiziger in de gewone wereld bepaalde houdingen aanneemt deze persoon in de fijnstoffelijke wereld zeer specifieke ervaringen als initiaties, helingen en mythische ervaringen opdoet: 'Ha, wie zal zeggen wat het experiment 'Reizen met de Steen' gaat brengen?'

 

Als ik mijn voornemen voorleg aan de reizigers van de dinsdagavonden reageren zij enthousiast. Het geheimhouden van de verhalen maakt het spannend en ze beloven mij hun verhalen te sturen en er met elkaar niet over te spreken. Ik beloof hen de reisverhalen te bundelen en te analyseren, en zo 'Het Verhaal van de Steen' te schrijven.

Nadat deze eerste stappen zijn gezet, constateer ik verheugd bij mezelf dat ik al daadwerkelijk handel naar een van de suggesties die ik uit mijn reis oppakte: ik ben bewuster met spiritualiteit bezig. Het concreet gehoor geven aan aangereikte suggesties en inzichten is trouwens een van mijn belangrijkste uitgangspunten: reis niet als je niet bereid bent datgene wat je aangereikt krijgt te volgen.

Hoe ik zo overtuigd tot dit idee gekomen ben? O, het was vreselijk, elke computergebruiker zal het met me eens zijn. Het was in 1998 dat een stem, die volgens mij toebehoorde aan mijn Gids Petterwitsj uit de bovenwereld, mij enkele malen grondig waarschuwde mijn computerbestanden te saven, omdat de computer zou crashen. Ik ga niet onmiddellijk gevolg aan de waarschuwingen en heb het gruwelijk geweten. Binnen enkele dagen ging de harde schijf kaduuk en ik verloor mijn reisverhaal over mijn ontmoeting met Petterwitsj.

Tot overmaat van ramp wist ik zijn vreemde naam niet meer. Met grote hardnekkigheid heb ik mezelf weten te leiden in het idee dat ik datgene wat ergens in het heelal is opgeslagen opnieuw te weten kan komen. Inspannend geconcentreerd herontdekte ik, tijdens een reis, opnieuw de naam van mijn Gids. Wat lachte hij smakelijk toen ik er eerst Pjotr Witsj van maakte! Maar goed, aldus leerde hij mij hem en de spirituele wereld op een zelfverantwoordelijk, gezonde, manier te gehoorzamen.

 

Op 6 juni 2000 is het eindelijk zover: Roger Quintens is de eerste reiziger in het experiment. De instructie is simpel: "Zorg dat je gedurende de reis fysiek contact hebt met de Steen, houdt haar zo mogelijk vast. Ga gedurende de tijd dat ik drum ontspannen liggen en ga naar binnen. Begin de reis eventueel bij een boom en ga met de vraag: "Steen, wat kun je me leren of vertellen?"

Om eventuele doorwerking van de reiservaringen in het bewustzijn na te gaan, verzoek ik Roger om tevens zijn dromen it de nacht volgend op het reizen bij te houden.

 

De volgende dag bespreken wij zijn ervaringen. Roger is ervan overtuigd dat de kracht van de Steen betrekking heeft op kundalini en vertelt dat de reiservaringen 's nachts inderdaad in zijn dromen hebben doorgewerkt.

We discussiëren over het hoe en wat. In mijn brein dringt mijn persoonlijke les 'onbaatzuchtig geven' naar voren, maar gelukkig presteer ik het om niet over mijn hypothese te praten. Even later raak ik heel opgewonden als Roger uit zijn dromen de conclusie trekt dat hij het moeilijk vindt om het zijn vrouw te gunnen haar kracht net zo onvoorwaardelijk te delen aan anderen, als hij dat zelf doet en kan. Zijn interpretatie lijkt verdacht veel op een bevestiging van mijn 'onbaatzuchtig geven'.

Omdat ik zijn reisverhaal eerlijk wil kunnen hanteren, verzoek ik Roger zijn reiservaringen en dromen toch maar op papier te zetten. Hij baalt er een beetje van; hij dacht dat vertellen genoeg zou zijn.

Veertien dagen later reist Juliette als tweede en in de loop van de maanden daarop volgen Edgar, Masja, Suzanne, Erwin, Elroly en Joyce. Over het algemeen betreuren reizigers dat ze hun ervaringen niet mogen delen met andere aanwezigen. Ook stoort het hen dat ze niet met eerdere reizigers uit het experiment of anderen over hun ervaringen mogen spreken, maar ze houden zich aan onze afspraken. Persoon na persoon blijkt geraakt en enthousiast.

 

De reisverhalen dwarrelen op mijn bureau. Van mijn kant uit doe ik niet veel meer dan de geschreven teksten verzamelen. De verhalen van Roger en Juliette lees ik bij binnenkomst intens nieuwsgierig direct, maar omdat ik het 'onbaatzuchtig geven' in Juul's reisverhaal niet direct herken, bekoelt mijn enthousiasme. Het is teleurstellende dat mijn hypothese niet bevestigd wordt en ik weet niet zo goed wat te doen. Het lijkt alsof er geen verband tussen de verhalen zit: 'Tja, dien ik er iets mee te doen? Ik heb het wel beloofd!'

Op school slorpt het ontwikkelwerk voor het eerste en tweede studiejaar duaal mijn creatieve energie volledig op en zo komt het dat ik soms niet eens de tijd neem een reisverhaal onmiddellijk te lezen. Minder te werken, zoals mij in mijn reis werd aangedragen, wil ik wel, maar ik krijg het niet bepaald vlot voor elkaar.

Heilig neem ik me voor om in de kerstvakantie van 2000 de reisverhalen uit te werken, maar op het laatste moment doet een samenloop van omstandigheden mij afreizen naar Lapland. Tja, en wat daar allemaal gebeurt... daarover wil ik je vertellen.

Waarom? Wel, in de context van het geheel is het van belang en eerlijk gezegd is het een ruggesteun voor mezelf: zó verzamelde ik genoeg lef om 'Het Verhaal van de steen' neer te pennen.

 

 

DE STEM VAN DE WIND

 

Het Noorden van Europa trekt op een ietwat bevreemdende manier al langere tijd, misschien al wel een jaar of twee, mijn aandacht naar zich toe. Hoe? Wel als ik 's avonds, met name in november en december, het keukenafval wegbreng naar de vuilnisbak in mijn achtertuin, kijk ik normaliter even omhoog - de lucht in - om de natuur en heelal op mij te laten inwerken.

Regelmatig ervaar ik dan geroepen te worden vanuit het Noorden. Het klinkt als een doordringend geruis en als dit gebeurt, ga ik daarna onrustig naar binnen: 'Wat is dat nou? Waarom lijkt het alsof ik geroepen word? Het is alsof de Wind roept... waarom roept de Wind mij?'

De enige interpretatie die ik eraan kan geven, is dat heel hoog in het Noorden een mens leeft die kennis uit de sjamanistische wereld aan mij wil overdragen; iemand die mij wil vertellen over het drummen. Steeds vaker stel ik mezelf de vraag: 'Zal ik op vakantie gaan in het Noorden van Europa?'

Mijn vriend Aad heeft al snel weet van de uitnodiging van de Wind die ik gewaarword en als ik met hem bespreek of hij zin heeft met mij naar Noorwegen, Zweden of Finland te gaan, vindt hij het prima vakantiebestemmingen.

De kerstvakantie van 1998 biedt geen uitkomst. Neuzend in reisgidsen lijkt het Noorden van Europa gesloten. De voorjaarsvakantie van 1999 voldoet beter. Met Aad vlieg ik naar Rovaniemi in Finland. Zoekend naar contact met de inheemse bevolking, kom ik verbouwereerd thuis: rijkdom, vierdubbele ramen, sauna's en een schitterend museum, maar geen mensen die, zoals de oude Saami, in kota's leven en mij wijzer wisten te maken over drummen en sjamanistische ervaringen. Wat je noemt een cultuurschok... maar ja niet elke Nederlander loopt op klompen.

 

Terugkijkend kwam het erop neer dat Aad en ik als gewone toeristen in Rovaniemi rondliepen. We bezochten een rendierfarm, maakten een tocht op een ijsscooter over bevroren rivieren en idem met een huskyslede door het achterland. De kleine husky die ik vijf minuten knuffelde was geweldig... minder geweldig was het dat uren later mijn handen nog halfbevroren waren! Ze wilden maar niet warm worden. Had ik in de gaten dat het daar zó erg vroor. Naar mijn idee dienden die enorme handschoenen en al die lagen kleding ervoor om de toeristen een beetje voor de gek te houden; om hen een glimp van avontuur te bezorgen. Het voelde namelijk helemaal niet koud aan.

De enige persoon die een beetje in de buurt van de inheemse cultuur een handeling uitvoerde, was de langlaufinstructrice. Op kunstige wijze sneed zij krullen aan een stukje hout, waarmee ze vervolgens het vuur aanmaakte in de kota, waarin wij uitrustten. Zij verteld dat de oude Saami geen televisie nodig hadden; zij hadden het vuur en het rookgat. Ik begreep dat ze refereerde aan het feit dat de oude Lappen bekend waren met het reizen in de andere werelden.

O ja, en dan was er nog die intrigerende man met dat vierkante gezicht! Nadat ik in het museum van Rovaniemi navraag had gedaan of er ook iemand in de buurt leefde die bekend was met het drummen van de oude Saami of, observeerde hij mij langere tijd... terwijl ik het niet presteerde de babyhelling van de skipiste af te gaan. Tja, meer liggend op mijn rug in de sneeuw dan rechtop op de latten, en alle kanten op slierend behalve de goede, kon ik echt niet bij hem komen en dus raakten hij en ik niet in gesprek.

 

Al met al leverde de voorjaarsvakantie van 1999 niet op waarnaar ik zocht. Mogelijk was mijn idee kennis op te moeten doen over drummen wat onzinnig. Tenslotte weet ik er gewoon al veel van, niet voor niets kan ik het goed.

Borrelt dit laatste zinnetje van eigendunk? Zo is het niet bedoeld. Ik verwoord hier enkel mijn ervaringen naar aanleiding van de cursus rond 'drummen', die door Roelien de Lange begeleid werd en waarvoor Aad en ik ons in het voorjaar van 1997 aanmeldden. 

Het doel van deze cursus was om studenten uit het eerste studiejaar van de 'School voor Sjamanisme' te laten oefenen in het drummen. Wij - de deelnemers aan de cursus - fungeerden daarbij als proefpersonen; als reizigers!

Het reizen ging me goed af en eigenlijk was het drummen niet eens zo heel beroerd, maar na de eerste avond wist ik een ding zeker: 'Dit kan ik honderd keer beter.' Mogelijk klinkt dit opnieuw vol eigendunk, want het is vrij normaal dat drumgeluid een eerste keer onzeker klinkt en mogelijk is 'honderd keer beter' wat overdreven, maar toch!

In 1998 krijg ik meer inzicht in het waarom van mijn zelfverzekerde denken op die avond. Reizen is namelijk een uitstekende manier om vaten vol kennis, indrukken en ervaringen uit vorige levens aan te boren, en in dat jaar ontdek ik tijdens een reis dat mijn Gids Petterwitsj uit de bovenwereld in een grijs verleden (in een eerder leven van mijn ziel) mijn Sjamaanvader was. Of hij mijn biologische vader was, daar twijfel ik over, in elk geval fungeerde hij als mijn sociale vader.

Gezamenlijk voerden wij in die tijd een mannenhuishouden. Er liep een jongere broer rond die mij adoreerde en op wie ik héél gek was. We woonden in een bar, bergachtig gebied in de buurt van een rivier en Vader Petterwitsj was redelijk hardvochtig. Hij joeg mij, destijds een prachtige, sterke jongeman van tegen de twintig, bijna dagelijks de berg op om te drummen. Niet even, nee... uren; hele dagen lang. Beneden in het dal luisterde hij of ik op de juiste wijze drumde voor de genezing van de Aarde. Ik-Jonge-Man moest daartoe zo mooi mogelijk drummen: het geluid van de drum diende schitterende achten te produceren. 

Overigens, eerlijk gezegd, viel mij-Jonge-Man dat niet al te zwaar, want eenmaal in trance voelde ik-Jonge-Man het gewicht van de drum niet meer en kon ik-Jonge-Man uren drummen.

 

Maar dit intermezzo terzijde, terug naar de voorjaarsvakantie van 1999. De ervaringen in Rovaniemi stelden me dus enigszins teleur. Op de een of andere manier was het niet de juiste plek. Aad genoot volop: hij skiede dat het een lieve lust was. En nou wil ik niet zielig doen, maar leren skiën zat er voor mij daar niet in. Waarom niet? Wel, mijn linkerschoudergewricht schoot al jaren, telkens als het gewricht gedraaid belast werd, gemeen uit de kom. Het gevolg hiervan was dat ik in het dagelijks bestaan mijn linkerarm continu krampachtig tegen mijn lichaam aanhield.

Wat er gebeurd was? Wel... (zucht) in het begin van de jaren negentig, toen ik nog niet voldoende in staat was even stil te staan en mijn gevoelens te inventariseren om tot juiste handelingen over te gaan, liep ik woedend door een geroemde en soms verguisde Nederlandse supermarkt en toen gleed ik uit over een groot koolblad met een rottende rand. Vallend op kratten bier, die daardoor gingen schuiven, scheurde de gewrichtsband die de linkerbovenarm in de kom houdt. Tja, en in de jaren daarop vond ik, als alleenstaande moeder en mede omdat ik bang was voor een operatie, niet de tijd om passende actie voor mijn lijf te ondernemen.

Het skidebacle levert wel een positief resultaat op: ik besluit dat het tijd wordt mijn schouder te laten repareren: "Ik heb genoeg op de babyhelling gelegen!"

 

 

INTERMEZZO

 

Weer thuis in Nijmegen meld ik me via de huisarts in de Sint Maartenskliniek aan. De zinvolheid van de operatie staat niet ter discussie, gezien de wachtlijst kan ik echter pas in het najaar een oproep voor de operatie verwachten.

"Uitstekend!"

Denk nou niet, dat ik gezellig thuis op de bank op de ingreep ga zitten wachten. Nee, ik duw het gegeven in een verre hoek van mijn bewustzijn en na een paar maanden werken gaan we, omdat het Noorden ons nu allebei trekt, in de zomervakantie op verkenning in Zweden.

Zoekend naar het primitieve varen we in Midden-Zweden op een zelfgebouwd houtvlot de Klarälven af en na dit avontuur trekken we naar het Zuiden, naar Svenljunga, om daar onder begeleiding van Frans Scheerder en Annika Zilliacus op Vision Quest te gaan.

Frans Scheerder, die samen met Roelien de Lange de 'School voor Sjamanisme' oprichtte, kwam in ons leven toen een van de studenten van de cursus 'Reizen met de Drum' ons uitnodigde om in Amsterdam presentaties en het examenfeest van enkele studenten van de School bij te wonen.

Op dat feest ontdekken we dat Frans ook aan geïnteresseerden de mogelijkheid biedt om onder zijn begeleiding in de ruige bossen op het vasteland of op de onherbergzame, onbewoonde eilanden voor de kust van Zweden een Vision Quest te houden.

Roger's verhalen over zijn Vision Quest maakten mij reeds heel nieuwsgierig en in het voorjaar van 1999 had ik het idee dat ik er klaar voor was om mee te maken wat dit Indiaanse ritueel mij kon opleveren. Vandaar op naar Svenljunga!

Nou, de belevenissen en ervaringen tijdens een Vision Quest kunnen intens zijn. Ik zal er niet teveel over uitweiden, maar in trance schreef ik zelf over engelen en duivels. Wat ik bovendien presteerde, was vier dagen niet eten (dat was de bedoeling) en slechts een paar slokjes water per dag drinken, al met al nog geen liter. Dit laatste was niet helemaal de bedoeling, maar ik pakte het, in navolging van de verhalen van Roger, veel te spartaans aan.

 

Terug in Nederland ligt de oproep van de Sint Maartenskliniek op tafel. Binnen een week blijk ik aan de beurt te zijn: "Hoera, nog in de zomervakantie... kan ik daarna gewoon aan het nieuw schooljaar beginnen."

Vrolijk ga ik het ziekenhuis in en minder vrolijk kom ik eruit. Hoezo? Nou ik denk dat toen ik het ziekenhuis inging mijn organen nog niet echt geweldig op dreef waren na mijn toch enigszins onverantwoordelijke gedrag gedurende mijn Vision Quest. Tijdens 'mijn zoektocht' was ik aardig verzwakt en in de week erna deed ik ook nog voorzichtig aan met eten omdat mijn organen natuurlijk wel op gang moesten komen. Verder was de manier waarop ik me op de operatie had voorbereid absoluut pet! Ik vroeg niet eens wat me na de operatie te wachten zou staan; ik dacht meer zoiets als: 'Veertien dagen helen van de wond en dan weer in de running.'

Het gevolg van dit alles is dat ik me wezenloos schrik als ik in het ziekenhuisbed verneem dat ik, om het genezingsproces te bevorderen, mijn arm enkele weken (zeven of acht) niet mag bewegen. Daar zit ik dan: gedwongen rust. Letterlijk en figuurlijk voel ik me hondsberoerd. Tot overmaat van ramp is mijn elfinguide, mijn kleine bliksemschicht van taxushout, die ik al bescherming aan de binnenkant - aan de zijnaad - van mijn slipje had vastgemaakt, ook nog gebroken.

De maanden erna voelt het aan alsof de narcose niet uit mijn lijf te branden is. Ik ben verschrikkelijk duf en wekenlang kan ik geen enkele tekst onthouden. Als ik de krant gelezen heb, kan ik me geen onderwerp herinneren: 'Wat gebeurt er in Godsnaam met mij?' Soms ben ik bang dement te worden, maar ruim een half jaar later (voorjaar 2000) kan ik gelukkig weer voorzichtig aan het werk. De intentie het rustiger aan te doen, zit stevig in mijn hoofd verankerd. Hahaha!

 

Maar (is er iemand verrast door?) mijn wilskracht wankelt en alles loopt anders. Terwijl ik merk dat ik weer prima kan functioneren als tutor, neem ik, vanuit schuldgevoelens naar mijn collega's toe, die ik door mijn schouderperikelen zo plotseling in de steek heb gelaten, het voortouw in de ontwikkeling van het tweede studiejaar Duaal. Daarnaast begin ik, na op 21 april 2000 ik-Spin geweest te zijn en terwijl ik de drum nog maar amper langere tijd met mijn linkerarm omhoog kan houden (ik laat de drum op mijn linkerknie rusten) met het experiment 'Reizen met de Steen'! Weerstand bieden aan de verlokkingen in het werk en de wereld! Brrr, wat een opgave. Er is zoveel spannends te doen.

Terwijl het experiment zich stap voor stap voltrekt, accepteer ik in het najaar van 2000 naast mijn bestaande taken ook nog een docentschap aan de 'International Course'. In deze Engelstalige cursus op de Nebo participeren studenten van over de hele wereld. Gedurende drie maanden volgen zij het op Nederlandse leest geschoeide onderwijs om te leren hoe de hulpverlening in Nederland in elkaar steekt. Zeg nou zelf, dit is toch allemaal veel te leuk om te doen! 'Rustig aandoen' is een moeilijke les voor dit meisje.

 

Prettig aan het werk en actief drummend in het experiment doet de Wind, in november en december 2000, opnieuw mijn bloed ruisen. 'Help dit komt helemaal niet uit: ik kan niet op vakantie gaan; ons huis wordt verbouwd! Ik ga met Aad de nieuwe zolder verven.' 

Ja, want volgens plan zijn Aad en ik in september 1999 getrouwd. Waarom? Wel, we wilden vieren dat we het samen zo geweldig hadden en het was, ondanks mijn arm in de mitella en mijn uitgebluste hersenen, beslist een grandioos feest. Als vervolg op onze verbintenis lieten we in 2000 mijn huis verbouwen zodat het meer ons huis zou worden. Maar de Wind en het Noorden van Europa hebben lak aan deze feiten en blijven hardnekkig trekken en trekken. Ik weet er niet goed raad mee.

Zo'n anderhalve week voor Kerst, op de laatste dag van de 'International Course', vertel ik Maria, een van de studenten, dat haar vaderland mij mateloos intrigeert: "Ik zou graag meer willen weten over de oude gebruiken van het Lapse volk."

"Ach," antwoordt zij, "dan kom je toch bij ons, mijn moeder is van oorsprong Saami."

Terwijl zij antwoordt, zie ik flitsende lichten rond haar persoon en ik reageer verbaasd: "Maar jij komt toch uit het Zuiden? Uit Jönköping!?"

"Ja," zegt Maria, "daar studeer ik, omdat er in het Noorden geen universiteiten zijn."

Mijn bloed borrelt: "Weet je wel wat je zegt, want ik kom!!!"

Volgens Maria is het geen probleem.

 

 

DE VOORBEREIDING

 

Wat heb ik eigenlijk te zoeken in het Hoge Noorden? Ik weet het niet: 'Ga ik zomaar? Onvoorbereid?' Het laatste voelt niet goed aan en daarom besluit ik de andere werelden te raadplegen.

Het is kort dag, maar gelukkig kan het nog. Op de eerstvolgende open meditatieavond in de Nebo, op 19 december 2000, stel ik al drummend de vraag: 'Wat heb ik nodig in Lapland?'

 

Ik drum en de drum zingt achtspiralen. Dan hoor ik dolfijnen en meteen zie ik dolfijnen. Ik ben verbaasd. Eén dolfijn maakt dolfijngeluiden. Ik ben blij dat ik dolfijnen zie omdat ik die nog nooit gezien heb. Ik zeg: Akkoord ik heb jullie, jullie energie, nodig in het Noorden. Het is goed, ik neem jullie mee. Ik vraag: Wat zeg je precies?

De dolfijn maakt opnieuw dolfijngeluiden, opnieuw met de bek rechtop boven water. Ik versta het niet, maar begrijp dat ik mijn derde gehoor dien te gebruiken in Lapland... dat ik daar goed naar moet luisteren.

 

Ik (ik-Adelaar) zweef hoog boven de oceaan en zie de dolfijn in een groep van drie zwemmen. Ze zwemmen in warm water en ik volg ze want ik denk dat ze me ergens naar toe brengen.

Dan is, in het drumlokaal, Coyote om me heen. Hij rolt over de grond, slap van het lachen: Ik ben gek... dolfijnen hebben warm water nodig en die wil ik meenemen naar het Noorden.

Ik grijns en zeg: Oké, jou neem ik ook mee naar het Noorden. Ik zal speels en ondeugend zijn.

 

Dan hoor ik olifantengetetter en ik neem waar hoe een kudde olifanten opgewonden door het oerwoud stormt. Het lijkt Afrika te zijn. Ik besef meteen dat ik de olifantenenergie en de olifantenkracht ook mee moet nemen. Tot twee keer hoor ik het getetter...

 

Dan hoor ik een hoge doordringende bel. Als in India, denk ik. Dan zie ik apen in India en tegelijkertijd neem ik waar hoe ze boven de olifanten in de hoge bomen spelen. Hun speelsheid en ondeugendheid moet ik dus ook meenemen, besef ik.

 

Even kom ik met mijn bewustzijn terug in lokaal 215.

Dan zie ik mezelf van boven af. Ik voer rendieren, buiten in de sneeuw. Ik besef dat ik dit in Lapland zal doen.

 

Dan ben ik in een houten tipi. Er brandt een vuur van grote blokken en dat vuur smeult roodgloeiend. Het is alsof ik vanuit de nok van de tipi naar beneden kijk. Van bovenaf zie ik een man in de tipi rond het vuur lopen, hij draagt donkere, blauwgrijze kledij. Het is alsof hij een jurk aanheeft, over een broek heen.

Ik kan zijn gezicht niet goed zien. Hij is actief met iets bezig, maar dan kijkt hij omhoog. Zijn gezicht komt groot naar mij toe. En nog groter en nog groter. Het herhaalt zich een paar keer. Het lijkt alsof zijn gezicht naar mij uitgezonden wordt. De oude man lacht. Hij heeft zeer gebrekkige tanden. Ik hoor een stem: Als je hem gevonden hebt en hem ziet, ben je in Lapland op de goede plaats aangekomen... dan weet je waarvoor...

De stem herhaalt de informatie een aantal keren.

Ik besef dat ik dan zal weten waarvoor ik naar Lapland diende te reizen.

 

Dan zit ik opeens als Thea naast de man op een laag, houten bankje. Hij is bezig met huishoudelijke zaken, het voorbereiden van eten of zo. Terwijl ik daar zit, besef ik dat ik cadeau's voor hem dien mee te nemen en vraag me af wat voor cadeau's. Als ik de vraag in mezelf gesteld heb, kom ik mede door een stem die ik hoor tot het volgende besef: een groot pak cafeïnevrije koffie, tabak voor zijn, voor dè, pijp, en mijn groene zijden sjaal. Ik stribbel tegen: die groene sjaal wil ik houden. Waarom dien ik dingen die ik net heb en waar ik gek op ben af te geven?

Dezelfde stem maakt mij duidelijk dat de sjaal met rode, gele en blauwe blokken ook goed is. Iemand (het lijkt Coyote) plaagt me met de opsomming van cadeau's!

De oude man kijkt mij vriendelijk aan, hij praat met mij en legt mij iets uit.

 

Dan realiseer ik me dat ik mijn drum moet meenemen. Hij dient warm verpakt in het rendierbontje. Gedurende de kerst kan ik daar een tas van maken... maar hij kan ook met het vel in de blauwe tas van papa.

 

Dan zie ik hoe ik afscheid dien te nemen van de man, als ik hem ontmoet heb. Ik heb papier nodig om te communiceren, want wij, de man en ik, spreken niet dezelfde taal. Ik zie mezelf de zon tekenen en wijzen op het feit dat de zon nu niet te zien is en dan teken ik de zon hoog aan de hemel. Hij vindt het jammer dat ik wegga en moppert wat, maar begrijpt wel dat ik in de zomer terugkom... met de auto en Aad. Hij dreigt nog met het feit dat hij in de tussentijd dood gaat.

 

Dan open ik mijn ogen en probeer ik in de gewone wereld op mijn horloge te kijken, maar dat lukt niet want er zit een zwarte waas voor... ik besef dat er iets is en dat ik goed moet kijken. Ik sluit mijn ogen opnieuw en kijk en kijk en dan zie ik beneden me de voetjes van Roodkapje en links voor me de poten van de Wolf...

Ik besef dat ik daarover wijzer word in het Noorden; dat gaat er gebeuren: ik word wijzer van wolvenkracht. De oude Lap is een Wolf. Ik besef dat het de bedoeling is dat ik gegeten word... en ik besef dat ik een klein sprookjesboek moet meenemen als cadeau. Een sprookjesboek met plaatjes van Roodkapje en de Wolf, zodat hem duidelijk is wat ik weet en dat hij kan zien dat wij hier bekend zijn met gegeten worden door de Wolf.

 

Roodkapje komt opnieuw in mijn beeld. Ze staat links voor me en kijkt me aan, en dan laat ik mezelf bijten door de/ een wolf en dan ben ik ik-Wolf. Ik heb een enorme bek met afgrijselijke tanden en de zever loopt ertussendoor en eraf. Tegenover me staat ook een wolf, maar hij is kleiner en ik-Wolf grom vervaard en dan verschijnt er, tussen ons in, een cirkelvorming doorgang, groen van kleur, een beetje zoals turquoise, maar dan waterig en walmig. Ik besef dat ik in/ door die groene tunnel kan gaan. De doorgang heeft dampige bollige witte randen, een beetje wolkig. Op het moment dat ik erin wil stappen ben ik opeens terug in lokaal 215; de drumtijd is om.

 

'Ga ik wel? Ga ik niet?'

Bevangen door twijfel mail ik naar Maria. Nog steeds blijk ik welkom in deze vakantie. Ik vraag me af of het gaan naar het Noorden te rijmen is met de verbouwing van ons huis. Ik hèb Aad beloofd om te helpen met het verven van de zolder en het voet tevens vreemd aan om goed een jaar getrouwd alleen op stap te gaan, maar ja, ik wil dolgraag gaan. We overleggen over de kwestie en Aad's besluit staat vast: "Ik ga niet mee, ik ga verven, maar als jij wel wilt gaan, prima."

'Yes, ik ben de juiste man getrouwd! Niks geen toestanden; ik kan rustig mijn eigen gang gaan.'

In het centrum van Nijmegen zoek ik me rot naar een boek waarin enkel het sprookje van 'Roodkapje en de Wolf' staat. Niet te vinden. Uiteindelijk besluit ik een oud en beduimeld exemplaar dat thuis tussen een stapel oude kinderboeken ligt, mee te nemen. Het is een vierkant boekje, uitgevoerd in dikke, kartonnen bladzijden, met kleurige plaatjes en nauwelijks tekst. Toen mijn zoon een peuter was, bekeek ik het boekje vaak met hem.

Daags na Kerst probeer ik een plaats te reserveren in een vliegtuig dat naar Gällivare, boven de poolcirkel, gaat. Aan de telefoon wordt het waanzinnige bedrag van bijna drieduizend gulden gevraagd. Ik zucht diep, ik lijk wel gek om zoveel geld uit te geven voor een onduidelijke droom. Ik bezweer mezelf dat ik het hele sjamanisme zal laten voor wat het is als het niks wordt. Het is dat ik het geld met werken zelf verdiend heb, anders...

Als ik de volgende ochtend op Schiphol aan de balie sta, verwondert de medewerkster zich over het vliegticket dat klaarligt: 'Wat heeft u een duur ticket, het klopt niet!"

Ze gaat aan het werk met de basisgegevens en berekent uiteindelijk een ticket van nog geen achttienhonderd gulden. Het lijkt een beproeving: 'Hoeveel heb je ervoor over, Thea? Veel? Dan mag het minder zijn.'

De verrassende prijsverlaging zorgt ervoor dat de sterren goed lijken te staan... op naar Lapland.

 

 

IN HET LAND VAN DE SAAMI

 

In Gällivare heten de ouders van Maria mij hartelijk welkom. Siv heeft smakelijk gekookt en wat later zitten we, omgeven door een groot aantal schattige Kerstmannetjes (beeldjes!), in de woonkamer bij elkaar. Siv en Åke werken bij de Zweedse Post. Grappig, ik zoek een boodschap, zij zijn hele dagen met boodschappen in de weer.

Tot mijn schrik verneem ik dat in de week voor Kerst grootmoeder van vaders kant overleden is. Logisch dat het gezin behoorlijk aangeslagen is. Omdat familie uit het Zuiden overkomt en ze het overlijden in eigen kring willen herdenken, hebben ze voor mij een kamer gereserveerd in een barak voor seizoensarbeiders, bij een bedrijf dat kolossale sneeuwschuivers produceert. Siv vertelt dat de familie pas over enkele dagen komt en tot dat moment ben ik van harte welkom. Ik kan het bijzonder waarderen dat zij zich, in deze omstandigheden, om mij bekommeren. Dat ze mij überhaupt hebben laten komen!

Buiten is het donker en koud. De zon verschijnt niet meer boven de horizon en over de hele omgeving hangt een blauwe gloed. Het vriest meer dan 35° Celsius, de sneeuw ligt metershoog en de bewoners van Gällivare zitten verschanst in hun goed verwarmde huizen.

Siv's ouders bezitten inderdaad een rendierboerderij, maar Siv geeft toe niet veel ervaring te hebben met of kennis van het leven van de oude Saami. Een van de volgende dagen neemt het echtpaar mij mee naar het schitterend Saami-museum in Jokkmokk. De tentoonstelling is interessant, maar brengt niet wat ik zoek.

 

 

Spontaan gaat Siv in de bibliotheek van Gällivare voor mij op zoek naar informatie. Ze komt thuis met het boek 'The End of Drum-Time', geschreven door Håkon Rydving. Vol overgave stort ik me erin, onderwijl gnuivend vaststellend dat de schrijver het helemaal mis heeft: 'Niks geen eind van het drumtijdperk!'

Alert op signalen die me verder brengen op mijn zoektocht wandel ik vol vertrouwen heen en weer tussen mijn kamer in de barak, het centrum van Gällivare en het ouderlijk huis van Maria. Tussen de bedrijven door lees ik Rydving's boek of borduur ik aan een tafelloper met Kerstmannen. Volgens Siv is wandelen gevaarlijk: "Als je valt, bevries je gemakkelijk!"

Ik haal mijn schouders op: 'Zou het echt zo gevaarlijk zijn?'

Toch bel ik 's avond een taxi.

 

"Kent u iemand die bekend is met inheemse gebruiken?"

De taxichauffeur noemt de naam 'Laïla'. Haar achternaam kent hij niet: 'Hmm, weinig houvast, maar in elk geval heb ik een spoor om na te trekken.'

Na Nieuwjaar is Maria's familie in de weer met het organiseren van de begrafenis van grootmoeder. Ik ga mijn eigen gang. Het toeristenbureau van Gällivare, dat tussen Kerst en Nieuwjaar gesloten was, heeft de deuren geopend. In de belendende, kleine museumwinkel koop ik allereerst een blauwwollen deken vol Saami-symbolen. Zeer tevreden met de aankoop ga ik daarna naar de toeristenbalie om de medewerksters te vertellen dat ik geïnteresseerd ben in inheemse gebruiken.

Ze knikken instemmend en beginnen op te sommen wat er allemaal in de aanbieding is: ik kan met hondensleden mee, een rendierboerderij bezoeken en er is ook een mogelijkheid om specifiek Laps te eten.

"Nee," zeg ik, "dat is niet de bedoeling; kennen jullie een zekere Laïla?"

Na een heleboel overleg en het nodige gezoek in allerlei papieren krijg ik een achternaam (Spik) en een telefoonnummer.

'Yes!'

 

Terug in de woonbarak zet ik een diepvriesmaaltje in de magnetron en tegen zessen bel ik Laïla. Ze is verrast, want nog geen vijf minuten terug van een reis naar Italië, waar ze de inheemse bevolking vertegenwoordigde op een congres van de Verenigde Naties. Volgens haar is het geen toeval dat ik haar opbel: "Het zal de bedoeling zijn dat wij elkaar spreken."

Ze blijkt tientallen kilometers van Gällivare af te wonen, maar zegt me toe me de volgende middag bij het toeristenbureau op te halen. Aan het eind van het telefoongesprek, net voordat ze de telefoonhaak neerlegt, vertelt ze dat vanavond de eerste van drie films (drie avonden op een rij) over de Saami op tv te zien is.

'Drie films! Drie avonden op een rij! Fantastisch!"

En zo zit ik op 2 januari 2001 in mijn eentje in de woonkamer van de barak te genieten van een in het Zweeds of Saami gesproken film vol grandioze, oude opnamen uit het leven van de inheemse bevolking. En dan... in een korte opname, daar... dáár is het gezicht! Het gezicht van de Saami-man uit mijn reis is in beeld!

Mijn hart barst bijna uit mijn borstkas en de adrenaline stampt door mijn aderen... rechtsboven op het scherm staat de naam van de man: Peter Spiik.

 

 

De volgende middag stap ik bij Laïla in de auto. Het blauwwitte landschap met de besneeuwde sparren is betoverend. Hier en daar hangen roodwitte linten aan de kant van de weg. Laïla vertelt dat het waarschuwingslinten zijn: "Dat zijn de plekken waar rendieren plegen over te steken."

Haar echtgenoot en dochter zijn thuis en verwelkomen mij eveneens hartelijk. Mijn ogen kleven aan de schat originele Saaim-voorwerpen die hun huis herbergt. Laïla en haar man koken een uitgebreid Laps maal en het rendiervlees smaakt me uitstekend.

Dan is het tijd om de sneeuw in te gaan om de rendieren te voeren. Achter het huis loopt een groep dieren op een groot, omheind terrein. Er zijn jonge rendieren bij die hun moeder hebben verloren op de trektocht naar het Noorden en bijzondere mannetjes, die uitverkoren zijn getemd te worden zodat ze de rendierkudde kunnen leiden. Gezamenlijk heeft Laïla's familiegroep een groot aantal dieren, die vrij in de bossen rondlopen. In het blauwe schijnsel van het winterlicht van de poolnacht hoor ik het geknik van de knieën van de rendieren en leg ik stro op de besneeuwde, hardbevroren grond. Sprookjesachtig worden de beelden uit mijn voorbereidende reis bewaarheid.

 

Opgefrist door het buiten zijn, praten Laïla en ik vervolgens in de romantisch-gezellige woonkamer over de praktijk van het drummen. Ik laat haar mijn achtkantige drum zien en bewonder die van haar. Deze drum heeft een ovale vorm en een schitterend bolle achterkant gemaakt van een berkenboomknoest. Laïla slaat tamelijk voorzichtig op haar kwetsbaar uitziende drum en deze laat een vrij hoog, tamelijk iel, geluid horen. Als ik op mijn drum sla, resoneert zijn bas aandachttrekkend door het woonvertrek.

Pratend over sjamanistische gebruiken vertel ik Laïla over het smudgen, dat wil zeggen het reinigen van de menselijke aura met rook van smeulende salie. Na zo een tijd met elkaar gesproken te hebben, heb ik het idee dat de tijd gekomen is en vraag ik haar nieuwsgierig of zij een Saami-man kent die veel van drummen weet. Laïla noemt de naam van een man die nog enkele honderden kilometers naar het Noorden woont.

"Nee," zeg ik, "ken je de man uit de film van gisteravond? Zijn naam is Peter Spiik!?"

"Ach," zegt Laïla, "de oude Petter... natuurlijk... die is bijna familie."

Ik vertel haar dat ik juist hèm graag zou ontmoeten, dat ik volgens mij daarvoor naar Lapland ben gekomen. Laïla aarzelt even, want de oude Petter is in de tachtig, maar dan belt ze hem en het is goed.

"Morgen kun je hem in zijn woonplaats bezoeken!"

De energie in mijn lijf stijgt tot gigantische hoogten. Het liefst ging ik meteen terug naar mijn pension. Niet aan de orde! Eerst bekijken we gezamenlijk de tweede Saami-film. Op mijn verzoek rijden Laïla en haar dochter mij daarna met de auto terug naar mijn barak in Gällivare.

Slapen doe ik die nacht bijna niet. Ik heb veel te veel energie en ben angstig om, zonder wekker, de bus te missen, terwijl die heel vroeg vertrekt en ik nog helemaal naar het busstation moet lopen. Opgewonden lig ik in bed te woelen: 'Morgen! Morgen zal ik weten waarvoor ik deze reis naar Lapland heb ondernomen."

 

 

PETER SPIIK

 

Tegen de ochtend sluimer ik in, maar gelukkig... precies op tijd knappen alle waterleidingen met een enorme knal. Het lijkt erop dat de spirits over mij waken. Snel kleed ik me aan, stop de cadeaus in een tas, neem de drum onder mijn arm en wandel naar het busstation van Gällivare.

De buschauffeur rijdt héél voorzichtig. De bus heeft vele tientallen kilometers naar het Zuiden te gaan en het is glad op de weg. Verkeer is er nauwelijks. Als we al met al vijf voertuigen tegenkomen, is het veel. Het sneeuwlandschap glijdt voorbij en de passagiers praten en gebaren. Hun stemmen worden luider als we langs roodwitte linten rijden. Blijkbaar praten ze over de overstekende rendieren en de risico's voor dieren en verkeer. Inderdaad, redenen genoeg om rustig te rijden. De adrenaline zit nog rijkelijk in mijn bloed en vrolijk en vol goede moed neem ik alles in me op.

Eenmaal in Jokkmokk, Peter's woonplaats, aangekomen, wandel ik door de hoofdstraat van het stadje richting zijn huis. De zachtgeel geverfde, houten kerk met haar kleine ruitjes in wit houtwerk ziet er betoverend uit: net suikerwerk. In stil protest fotografeer ik mijn drum naast de toegangspoort op het pad naar de kerk. Niet dat ik iets tegen religies of kerken heb, welnee, ik doe van harte mee. Ik geloof in God en de manier waarop hij gedankt of geprezen wordt, maakt mij niets uit. Maar ondertussen vind ik het absoluut niet te betreuren dat, ondanks de inspanningen van religieuze instituten en de handelwijze van enkele fanatieke adepten, het drummen niet is uitgebannen. Van mij mag het drummen een eigen plek binnen de verschillende religies krijgen.

 

Als ik bij zijn blokhut van oude, dikke, donkerbruine boomstammen aankom, is Peter Spiik met een sneeuwschuiver in de weer. Intuïtief vang ik op dat het de bedoeling is dat ik hem help, maar ik ben te vermoeid. Jammer dan, de bijna geheel doorwaakte nacht en het hoge adrenalineniveau in mijn aderen breken me op: ik ben moe, heb het koud en heb dorst! Zoals ik in mijn reis voorzien had, verstaan we elkaar niet (Peter spreekt Laps en Zweeds, en ik West-Europese talen), maar gelukkig brengt een vrouwelijke postbode uitkomst.

En zo zit ik even later in Peter's goed verwarmde keuken annex woonkamer. Hij is onmiddellijk in de weer met het zetten van koffie. Tegenstribbelend accepteert hij het pak snelfiltermaling dat ik heb meegebracht. Het boekje van Roodkapje en de Wolf daarentegen is duidelijk een schot in de roos: hij drukt het sprookjesboek tegen zijn hart en legt het met een eerbiedig gebaar op een tafel aan de wand.

Ik bestudeer de eenvoudige tafel. Ze is tamelijk lang en smal, maar wat is ermee? Er hangt een zuivere sfeer omheen en het witte kleed dat er overheen ligt, doet haar een altaar gelijken. Twee kandelaars en een schaal met een mok benadrukken dit gegeven. Aan het eind bij de haldeur liggen wat brieven een een zaklantaarn. Midden boven de tafel hangt een zeefdruk aan de wand. het is een afbeelding van een Saami-herder die met zijn rendier en hond de stilte van het witte winterlandschap intrekt.

Ik glimlach: 'In je eentje de koude natuur intrekken; een goede manier om het donker van de andere werelden in te gaan.'

Naast de haldeur hangt een poster met een sneeuwhoen erop: 'Stoppa Rovjakten'.

'Geweldig, de oude Peter is een natuurbeschermer.'

 

Dan zie ik hoe hij een enorm zakmes opentrekt. Wat verschrikt wacht ik af... om te zien hoe hij flinters van een reep rendiervlees snijdt. Hij gebaart dat ik de vleessnippers in mijn koffie moet doen. Verbaasd gehoorzaam ik om te zien hoe het weinige vet onmiddellijk smelt. Het smaakt uitstekend, eigenlijk is het gerookte en gedroogde vlees direct gaar!

Vertrouwd zitten we bij elkaar. Het is net of hij mijn vader is. Al tekenend op een krant vertel ik uit Nederland te komen en we maken elkaar duidelijk wanneer we geboren zijn: hij in 1919, ik in 1954.

Dan weet ik niet zo goed meer wat te doen. Ik teken een kota: de tipi van de Saami. Tja, daar zou ik voor hem willen drummen, maar we zitten niet in een kota: 'Wat nu? Waar zit ik hier eigenlijk voor?'

Ik pak mijn drum en laat hem het drumgeluid horen. Peter houdt mijn drum bij zijn oor, slaat hem aan en luistert. Waarnaar? Ik weet het niet. De manier waarop hij de drum schuin boven zijn hoofd houdt, zorgt ervoor dat hij goed kan horen wat voor soort geluidsspiralen de drum weet te produceren. Stilletjes hoop ik dat hij mij een drum zal laten zien, maar daarmee bereid ik mezelf een desillusie.

Als duidelijk is dat we beiden niet meer weten wat verder te doen, besluit de oude Peter Spiik dat het welletjes is: hij escorteert mij resoluut naar het plaatselijke museum. Ik kan weinig invloed uitoefenen op het gebeuren en zing, op weg ernaartoe, een beetje treurig, Nederlandse liedjes voor hem.

 

Een medewerkster van het museum toont zich bereid enkele momenten als tolk op te treden. Het is duidelijk dat ze ontzag koestert voor de vriendelijke man. Waarom? Oude Peter klaagt wat tegen haar: hij had iemand anders verwacht... hij kent mij helemaal niet!

Ik antwoord dat het niet erg is en dat hij me kent als ik van de zomer terugkom met mijn echtgenoot... dan ben ik een bekende. Mijn antwoord verrast hem, hij schokschoudert en doet zijn best zijn lachen in te houden. In zijn ogen zie ik ondeugend vonkende sterretjes verschijnen. Hij werpt een beetje zielig tegen dat zijn gezondheid niet zo best is en de zomer nog ver weg. Ik haal mijn schouders op, volgens mij leeft hij dan nog. De conversatie eindigt en er zit niks anders voor me op dan afscheid van hem te nemen. Dus loop ik maar weer naar buiten. Als ik voor de buitendeur sta, schuift een lading sneeuw van het dak af: recht in mijn nek en jas. Oude Peter giechelt. Wat een verrassend geluid; hoog als van een kind!

'Ja hoor, het is beslist illustratief oude Peter! Ergens is mijn bezoek een koude douche. Nu heb ik hem ontmoet, de man uit mijn reis, maar ik weet niet waartoe.'

Als hij wegloopt, kijk ik hem na: een klein breed mannetje met kromme benen. Gelukkig draagt hij een dikke, warme jas. Mijn hart bloedt; doet pijn van liefde en machteloosheid. Toch wanhoop ik niet echt dat ik nog niet weet waarom ik hem moest ontmoeten; het inzicht hoef tenslotte niet als de bliksem in te slaan.

 

Tja, daar sta ik dan. Vorige week was ik hier al met Siv en Åke. Voor de tweede keer binnen een week in hetzelfde museum!

Eigenlijk is mijn toegangskaartje ongeldig, want het geeft enkel toegang voor het jaar waarin je het kaartje koopt. De medewerksters weten het, want na de jaarwisseling verkopen ze allemaal nieuwe kaartjes. Ze staan me wat onwennig aan te kijken, alsof ze denken: 'Moeten we die wat vreemde dame die helemaal uit Nederland komt nu voor de tweede keer entree laten betalen, terwijl een kaartje normaal... eigenlijk wel!'

Ze zeggen niets.

Ik voel aan wat hen bezighoudt, maar hou mijn kaken stijf op elkaar: 'Sommige regels!'

Ik loop de zalen in: 'Zou er toch iets in het museum zijn?'

Het is zinloos. De eerste keer heb ik het museum minutieus bezichtigd en niets gevonden: 'Waar en hoe zou ik moeten zoeken?'

Onwennig sta ik rond te kijken. Ik kan mijn draai niet vinden en bemerk opeens honger te hebben. Vrijwel direct schiet ik het museum uit: op naar de pizzeria in de hoofdstraat. Net als met Siv en Åke smaakt de pizza uitstekend en met goedgevulde maag wandel ik een uurtje later naar het busstation van Jokkmokk: mijn logeerverblijf en de derde Saami-film lokken.

 

 

 

EYE-OPENER

 

Het is harder gaan sneeuwen. De sneeuwvlokken komen in schuine stralen neer op de voorruit van de bus en de hele omgeving is in een blauwgrijze mist gehuld. Doezelig moe en ietwat onrustig zit ik op mijn bankje: 'Waarom weet ik nog niet waarom ik Peter Spiik moest ontmoeten?'

Tegelijkertijd ervaar ik een diep vertrouwen: 'Het zal zich uitwijzen.'

De lichamelijke krachteloosheid, de tuimelende sneeuwvlokken en het verterende voedsel brengen me in een vorm van trance: 'Peter Spiik... de oude Petter, zei Laïla... Petter!!! Dat lijkt op Petterwitsj!!!'

Wijd sper ik mijn ogen open, totaal wakker: 'Petterwitsj, de naam van mijn Gids in de bovenwereld!!! Zou... zou 'witsj' iets in het Laps betekenen???'

Geestdriftig opgewekt neem ik me voor om het Laïla te vragen: 'Na de film wil ik haar toch al bellen om te praten over mijn bezoek aan Peter.'

 

De derde film gaat over de hedendaagse Saami. De kleurige klederdracht (bonter dan vroeger) wordt her en der weer gedragen en yoiken - het met geluiden bezingen van het wezen van iets - is vandaag de dag in Lapland weer toegestaan.

Na afloop bel ik Laïla. Tot mijn verbijstering blijkt zij vandaag eveneens in Jokkmokk geweest te zijn: op bezoek bij haar moeder! 

'Is dit een Lapse gewoonte?'

Mijn gedachten gaan razendsnel: 'Blijkbaar wel, als iemand zelf een idee heeft hoe iets op te lossen dan vertel je blijkbaar niet hoe het gemakkelijker kan, dan laat je de persoon gewoon zijn eigen idee uitvoeren, zijn eigen pad gaan! Zéér leerzaam; ik had om hulp kunnen vragen; had kunnen blijven slapen, maar ja... ik had al zoveel van Laïla gekregen, hoe kon ik nou weten dat zij vandaag ook naar Jokkmokk zou gaan? Tja, wanneer vertel je iets, wanneer reik je suggesties aan, en wanneer laat je iemand zijn eigen pad volgen? Ik was natuurlijk wel heel expliciet in mijn wens naar Gällivare gebracht te willen worden. Oef, ik heb haar 's avonds het hele eind, kilometers, laten rijden. Het zal wel zo hebben moeten zijn!'

 

Aan het einde van het telefoongesprek stel ik mijn vraag: "Betekent 'witsj' iets in het Laps?"

"Jaha," zegt Laïla, "dat is onze Lapse achternaam!'

Op hetzelfde moment scheurt de hemel boven mij, in een bijna onmogelijk licht, open. Staand aan de telefoon kijk ik tegelijkertijd tot waanzinnig ver in de kosmos: er heerst een énorme vreugde in de Hemel! Helemaal bovenaan - héél, héél ver weg - troont God. Alle engelenkoren staan om Hem heen en tot op zeker vijf niveau's onder Hem! De engelen zingen en overal klinkt muziek! Er wort naar me gelachen en geknikt... acuut neem ik afscheid van Laïla.

Hoe kan ik mijn geluk onder woorden brengen? Het was alsof de bliksem uitsloeg! Wat is het? Wat is het dat ik me daar bewust werd??? Wel... in het boek 'The End of Drum-Time' dat Siv voor mij bij de bieb leende, las ik dat de Engelsen, die de Saami koloniseerden, er werk van maakten de namen van de Lapse bevolking te registreren. Aangezien zij de Saami-taal onvoldoende beheersten om de Lapse namen correct te schrijven, vroegen ze naar de betekenis van de naam en noteerden vervolgens de Engelse versie. Hedendaagse Saami bezitten dus twee namen: hun Lapse naam en de destijds officieel geregistreerde Engelse vertaling daarvan.

 

Diep ontroerd door de ervaringen en inzichten wandel ik de volgende dag langs de bevroren rivier en oudste kerk van Gällivare. Dit is een van de plekken waar Saami gekerstend werden. Christelijke priesters brachten, in hun pogingen de inheemse cultuur de nek om te draaien, de oudste jongens uit de Saami-gezinnen onder in een groot, naburig schoolgebouw. Met zijn allen sliepen de jongens daar op zolder, weggerukt bij hun ouders en weggerukt uit hun eigen cultuur. Ze sliepen er onder de dekens van thuis. Een deken zoals ik mezelf heb aangeschaft; een deken met beschermende motieven: de Goden; de kota's; de vrouw van de Sjamaan; de voorraadschuur; de beer; het zonnekruis-met-zijn-vier-gelijke-stralen; het rendier; de wolf; enz.

'Misschien heeft het voor hen geleken alsof de bescherming niet werkte, althans niet daar en niet onmiddellijk, maar... de mens wikt...'

Wandelend langs de Vassara älv voel ik me innig verwant met de geschiedenis van de Saami. De cultuurmoord scheen toentertijd gelukt te zijn, maar dergelijk menselijk ingrijpen zal in werkelijkheid nóóit lukken, want oude kennis kan terugkomen, reizen is er het probate middel voor.

'Leefde mijn Gids Petterwitsj uit de bovenwereld ooit als mijn vader Petterwitsj in dit gebied? Leefde ik hier ooit als ik-Jonge-Man-Zoon-van-Petterwitsj? Jazeker, mijn reizen in de andere werelden gaven mij zicht op eerdere levens van de ziel van de huidige Thea Penterman, geboren 24 december 1954!'

 

's Avonds komen Siv en Åke met hun zoon bij mij op bezoek om afscheid te nemen. Maria is reeds naar Jönköping. Ze zijn aangeslagen, maar de begrafenis is geen gespreksonderwerp. Ondanks de verdrietige omstandigheden is het een gezellig samenzijn. We wisselen cadeautjes uit, ik vertel over mijn belevenissen en we beloven elkaar nog eens op te zoeken.

In alle vroegte ga ik de volgende dag met een taxi naar het vliegveld. In mijn bagage wederom een wonderbaar souvenir; Gids Petterwitsj... Sjamaanvader Petterwitsj... Petter Spiik... Oude Petter... Petter Witsj...

 

 

SCHRIJFSTER ZIJN

 

'... en wat betekent 'Peter Spiik' in het Nederlands??? Toe... vertaal de naam eens!'

Onnodig te vertellen dat mijn belevenissen verbazing wekken bij mijn huisgenoten.

"Waauw!!!"

"Jaha, de Steen spreekt!"

Mijn echtgenoot en mijn zoon onderkennen dat het de moeite waard was om op uitnodiging van de Wind naar Lapland te vliegen. Peter Spiik intrigeert hen en Aad ziet het helemaal zitten om de komende zomer naar het Noorden te rijden. Hij wil de oude Petter graag in levende lijve ontmoeten en zelfs een reisduur met de auto van vijf dagen schrikt hem niet af.

En ik? Ik voel me een Laps kind, verweesd weliswaar, maar toch. Ik koester mezelf in mijn blauwe, wollen Saami-deken. Door het schouwen in de kosmos - in de Hemel - is mijn energieniveau met een duizelingwekkende sprong omhooggegaan. Ja, tot maanden nadien ervaar ik de uitwerking ervan nog. Licht als een gazelle ga ik door het schoolgebouw en het ontwikkelwerk geschiedt bijna als vanzelf.

De drumavonden op de eerste en derde dinsdag van de maand gaan ondertussen gewoon door; zij zijn mij heilig, maar reizen met de Steen is een andere kwestie. Zij rust wederom uit op Roger's bureau en niemand reist met haar. Wat mij betreft: 'Laat maar even!'

Totaal vervuld van mijn Lapse avontuur heb ik behoefte aan verwerkingstijd. Nieuwe, indringende informatie zou me fysiek teveel kunnen belasten en of ik psychisch gezien meer zou kunnen hanteren, hmm, dat is eveneens de vraag. 

 

Maar zoals gebruikelijk brengt de tijd spontaan gebeurtenissen met zich mee: de tweede drumavond in februari verzoekt Adriaan of ik de Steen weer wil meebrengen. 

"Maar natuurlijk."

Zijn verzoek motiveert me om in de krokusvakantie mijn kennismaking met de Steen, op het strand van Chesil Beach, op papier te zetten: 'Zo, de inleiding is af.'

Begin maart reist Adriaan met de Steen en als ik korte tijd later zijn reisverhaal ontvang, staat onderaan impliciet de wens of ik de verhalen snel wil uitwerken, want hij hoopt zijn eigen verhaal snel met anderen te mogen delen. Ik schrik me wild en informeer voorzichtig bij eerdere reizigers.

Inderdaad... ze worden ongeduldig; ze willen weten of er een gelijke noemer in de reizen zit. Globaal geworpen blikken doen mij voorzichtig antwoorden dat dit het geval lijkt. Gezien mijn gebrekkige aandacht voor de inhoud durf ik niet te zeggen wat precies en achteraf gezien zou ik dat ook niet gekund hebben. 

Dan ligt het schrijven weer stil. Kommervol liggen de getypte en geschreven reisverhalen in een hoek van mijn studeerkamer. Het ontwikkelen van het tweede studiejaar duaal vereist meer inspanning dan gedacht en als mens kan ik, in principe, maar een ding tegelijk goed doen. Ik heb geen energie of inspiratie voorhanden om in de resterende, vrije uren te typen of een analysekader te bedenken. Soms verwijt ik het mezelf dat ik zoveel werk op mijn schouders heb genomen: 'Bah, Adriaan, jouw wens heeft me nerveus gemaakt.'

Nu kan ik hier natuurlijk uitgebreid gaan vertellen over alle obstakels en valkuilen; over de ontvangen hulp en ondersteuning, over mijn magistrale ervaringen in de andere werelden en fantastische reizen in de gewone wereld in de afgelopen jaren, maar... ik kies ervoor dat niet te doen. Zo nodig schrijf ik nog wel een deel twee van 'Het Verhaal van de steen'.

"Hahaha.. tja!"

Wat is nog echt belangrijk? Eind april 2001 ontdek ik dat in de aangeleverde reisverhalen honderd procent zeker te weinig grond te vinden is voor lessen in 'onbaatzuchtig geven'. Het lijkt enkel een persoonlijke les te zijn: 'Thea , het is belangrijk dat jij onbaatzuchtig geeft!'

Driftig zoek ik daarom naar andere invalshoeken om de verhalen te analyseren. Na weken van denken, zwoegen en tegenslagen besluit ik de reisverhalen te nemen voor wat ze zijn: 'Weg met alle hypothesen, ik ga de symboliek, de structuur en verder aan bod komende elementen verduidelijken.'

 

In de tussenliggende weken gebeurt er natuurlijk het nodige: Femke reisde als tiende reiziger met de Steen en van haar ontving ik eveneens een boeiend verhaal.

Dat ik de symboliek in de verhalen dien toe te lichten is me ondertussen helemaal duidelijk, maar het praktisch presteren is wat anders. Het lukt me niet een-twee-drie- en dus besluit ik, in overleg met enkele reizigers, om de schrijf- en tikfouten uit de reisverhalen te halen en ze voor de leesbaarheid in de tegenwoordige tijd te zetten. Aldus heb ik weer een manier gevonden om achter het toetsenbord te zitten.

Opnieuw schrijf ik pagina's vol. Tijdens het herzien van de teksten ervaar ik een hoop gemak van het feit dat ik gedurende de voorafgaande jaren mijn boekenkast vulde met velerlei werk op het spirituele vlak. Hmm, en terwijl ik mezelf op mijn manier druk bezighoud, verstrijkt de tijd.

Plotseling blijkt de afgesproken geheimhouding enkele reizigers bijna te zwaar te vallen. ze houden zich er nog maar nipt aan en informeren ongeduldig wanneer 'Het Verhaal van de Steen' eindelijk op papier staat. De druk intimideert me en ik zeg toe dat dinsdag 19 juni 2001 de deadline is: "Dan zal ik het concept presenteren!"

 

Swingend werk ik in mei en juni enkele weken bijna dag en nacht door, de Steen biologeert gelukkig als vanouds. Vlak voor negentien juni sta ik Meisje en Els toe te reizen met de Steen. Ik besef ten volle dat ik daardoor op de afgesproken datum niet klaar zal zijn met het toelichten van de verhalen, maar op de een of andere manier horen deze twee vrouwen er absoluut bij. 

En inderdaad, op de betreffende dag is 'Het Verhaal van de Steen' niet afgerond. De toelichtende teksten zijn gevorderd tot en meet het reisverhaal van Joyce, de achtste reiziger. Bij later verhalen staan steekwoorden of brokken tekst. Toch vermag dit de pret niet drukken. Het is voor het eerst dat alle Steenreizigers bij elkaar zijn en samen hebben we op de schoongeverfde zolder van mijn, sorry, van ons huis een geweldige avond.

De reisverhalen sluiten wonderbaarlijk op elkaar aan en de reizigers reageren verrast. Een enkeling laat tranen van verbouwereerdheid of geluk. Ik beloof, met volmondige instemming van allen, om zo snel als mogelijk is een boekwerk samen te stellen.

Deze toezegging blijkt echter nogal groots te zijn. Waarom? Hmm, het is een feit dat ik eerst zelf de nodige groei moest doormaken. 'Onbaatzuchtig geven', volgens de Noord-Amerikaanse Indianen geven of melden wat je weet en of kunt zonder je druk te maken over wat de ander of de gemeenschap ermee gaat doen, bleek mij niet zomaar gegeven.

Al met al vergt het nog om en nabij de vijf jaar voordat 'Het Verhaal' op papier staat. O ja, laat ik het niet vergeten: de oorspronkelijke reisverhalen zijn uiteindelijk weer volledig origineel in de tekst terechtgekomen. Maar goed, laat ik stoppen met het vuilmaken van woorden hierover. Hier zijn ze: de verhalen van de reizigers... hun ervaringen in het experiment 'Reizen met de Steen'... èn de woorden die ik daaraan meen te mogen toevoegen.

 

 

---> Het Verhaal van de Steen

---> HVvdS Inhoudsopgave

---> HVvdS Roger